Uit een recente studie, gepubliceerd in het tijdschrift Nutrients, blijkt dat de inname van carnitine bij zeer vroeggeboren kinderen in de eerste postnatale weken verband houdt met een betere groei en een grotere hersenomvang op het moment van de geboorte. Met name de inname van carnitine via moedermelk lijkt in verband te staan met een betere groei.

De belangrijkste bronnen van carnitine bij premature kinderen zijn moedermelk en zuigelingenvoeding die carnithine bevat. Zeer vroeggeborenen (<32 weken zwangerschap) lopen een risico op een carnitinetekort. Dit komt door beperkte weefselvoorraden, een lagere endogene synthese en onvoldoende voedselinname. Snelle groei verhoogt ook de behoefte aan carnitine.

In deze studie bepaalden de onderzoekers het serumcarnitinegehalte bij premature kinderen op drie tijdstippen. Zij berekenden de inname van voedingsstoffen, waaronder carnitine, gedurende de eerste vijf postnatale weken en bepaalden de correlaties tussen serumniveaus en carnitine-inname, gewichtstoename, lichaamsgrootte en hoofdomtrek, en hersendiameter.

Carnitine-inname en serumconcentraties van vrije carnitine en acylcarnitine met korte keten bleken samen te hangen met vroegtijdige groei en cerebellaire grootte. Er was ook een verband tussen de inname van carnitine via de voeding en de concentraties vrije carnitine en acylcarnitine met een korte keten. Dit betekent dat het serumcarnitinegehalte mogelijk kan dienen als marker voor de carnitine-inname.

De onderzoekers merken op dat zowel moedermelk als zuigelingenvoeding carnitine bevat. Daarentegen bevat intraveneuze voeding gewoonlijk geen carnitine. De redenen voor carnitinesuppletie zijn echter tegenstrijdig, en er is nog steeds geen algemene aanbeveling voor de toevoeging van carnitine aan parenterale voeding voor premature kinderen. Ook de vraag of en wanneer moedermelk moet worden aangevuld met carnitine voor premature kinderen blijft onbeantwoord.

Gepubliceerd in de nieuwsbrief van 15 december 2022

Bron: